- jouer
- jouer [zĵoe.ee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 〈+ à〉spelen (met) 〈een spel, sport bedrijven; ook figuurlijk〉2 speculeren (op) ⇒ wedden (op), gokken (op)3 spelen ⇒ doen alsof, toneelspelen4 〈+ de; m.b.t. instrument〉spelen (op) ⇒ bespelen, hanteren, gebruiken5 werken ⇒ in werking zijn, bewegen6 (een rol) spelen ⇒ van belang zijn♦voorbeelden:1 le soleil jouait à travers les feuillages • de zon speelde door het gebladertejouer à qui perd gagne • wie verliest krijgt de pot; 〈figuurlijk〉een Pyrrusoverwinning behalenjouer aux cartes • kaartspelenjouer avec sa santé • met zijn gezondheid spelenjouer sur un mot, sur les mots • een woordspeling makenc'était pour jouer • het was voor de grapà vous de jouer • het is uw beurt 〈ook figuurlijk〉2 jouer aux courses • op paarden weddenjouer sur la bonté de qn. • op iemands goedheid speculeren3 jouer à la femme du monde • doen of men een vrouw van de wereld is4 jouer de son autorité • zijn gezag uitspelenjouer de malchance • pech hebbenjouer du bâton • de stok hanteren, met de stok slaanjouer du couteau • het mes hanterenjouer du piano • piano spelen5 la clé joue dans la serrure • de sleutel draait in het slotII 〈overgankelijk werkwoord〉1 spelen2 uitspelen3 inzetten ⇒ op het spel zetten4 〈informeel〉spelen tegen ⇒ ontmoeten5 〈formeel〉bedriegen ⇒ beetnemen♦voorbeelden:1 jouer la comédie • toneelspelen 〈ook figuurlijk〉jouer le désespoir • doen of men wanhopig isjouer les hôtes • als gastheer, gastvrouw optredenfaire jouer une pièce • een toneelstuk opvoerenjouer les victimes • het slachtoffer uithangenqu'est-ce qu'on joue au Rex? • welke film draait er in de Rex?2 jouer une carte • een kaart uitspelen3 jouer l'apéritif • erom spelen wie het rondje moet betalenjouer cent francs sur • honderd frank inzetten opIII se jouer 〈wederkerend werkwoord〉1 〈formeel〉spelen2 zich afspelen3 〈+ de〉spotten (met)4 op het spel staan5 gespeeld worden♦voorbeelden:3 faire qc. (comme) en se jouant • iets spelenderwijs doense jouer des difficultés • de moeilijkheden spelenderwijs overwinnen5 ce jeu se joue à quatre • dit spel wordt met vier spelers gespeeldce morceau se joue au piano • dit stuk is voor pianov1) spelen2) speculeren, gokken (op)3) toneelspelen, acteren4) bespelen, hanteren5) in werking zijn, bewegen6) van belang zijn7) inzetten [spel]8) bedriegen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.